Zolang ik nog zal leven

8 juli 2023

“Blijf je niet te lang weg, schat... morgen om zes uur rijden, toch?”

Jessica had, efficiënt als altijd, alles tiptop voorbereid. De ingepakte koffers stonden op een rij in de gang, ik hoefde ze alleen maar in de auto te stapelen, klaar voor de Costa. Routineus had ze alles geregeld. Een vrouw uit duizenden. De weken voor de vakantie waren op kantoor weer een gekkenhuis geweest. De laatste stapels werk erdoorheen en daarna, stijf van de stress, wegwezen. Het werd l’Estartit, Jessica’s favoriet, voor de derde keer. En als Jessica genoot, genoot ik ook.

Tijdens het avondeten, een pizza voor de TV, was me te binnen geschoten dat ik zonder scheermesjes zat. Snel even naar de supermarkt.

 “OK Jessie...” riep ik terug, voordat ik de voordeur achter me dicht trok. “Ben zó terug!”

Tegen mijn gewoonte in besloot ik het kilometertje naar de supermarkt te lopen. Het was een zwoele zomeravond, het einde van een smoorhete julidag. Ik genoot van de zomeravondgeluiden en de barbecue-geuren uit de tuinen en voelde de stress wegtrekken. Moest ik vaker doen, er ’s avonds lekker even een half uurtje uit. De vogels in de reusachtige eikenbomen waren, tegen hun gewoonte in, muisstil. In de verte begon de lucht donker te worden. Kon niet missen: onweer op komst. Ik besloot het erop te wagen en snel door te lopen.

In de supermarkt had ik mijn scheermesjes snel gekocht. Ik wilde weer naar buiten, toen ik opeens als versteend bleef staan. Aan de andere kassa stond een vrouw een rolletje pepermunt af te rekenen. Ze borg haar portemonnee op, streek een lok van haar krullende blonde haar uit haar gezicht, draaide zich om en keek me aan met haar helderblauwe ogen.

Stilte... als in een stopgezette film.

“Erik...?”

“Anja...”

“Wat... hoe is het met je?” kon ik uiteindelijk uitbrengen. Mijn god ... haar gezicht. Ik zou het uit duizenden hebben herkend. Ze was wat voller geworden. Haar weerbarstige krullen nu in een kortere coupe. Fijne lijntjes rond haar ogen, die haar goed stonden.

“Gaat wel, Erik,” antwoordde ze na enige aarzeling. “En met jou?”

Tja, wat zeg je tegen iemand die je 24 jaar niet gezien hebt?

“Zullen we... even bijpraten? Kopje koffie in de espressobar hiernaast?” vroeg ik tenslotte.

“OK…” zei ze glimlachend. “Lijkt me leuk.”

 

“Je ziet er goed uit, Erik,” opende Anja, nadat we bij het raam waren gaan zitten.

“Jij ook, Anja... je ziet er geweldig uit.” De rijpheid van een vrouw van begin 40 stond haar goed.

“Vertel, Erik…” zei ze bemoedigend, terwijl ze me weer aankeek, ondertussen nippend van haar koffie.

Ik begon te vertellen. Mijn studie, Jessica, de kinderen, mijn werk. Het leven van alledag, carrièrestrijd en -succes. 24 jaar in een notendop.

 

Buiten barstte de onweersbui los. De regen striemde tegen de ramen. In vogelvlucht overdacht ik de afgelopen decennia. Ik had het zeker niet slecht gedaan. Dacht ik. Tot vandaag. Ik wist het even niet meer.

“En jij, Anja...” Ik voelde een onweerstaanbare drang om te weten wat het leven haar had gebracht.

Ze keek me aan. Een glimlach, waarin ik iets mismoedigs zag.

“Ik ben zestien jaar in Singapore blijven hangen. Ben daar ook getrouwd. Geen slecht leven, Erik... maar het liep gewoon niet lekker.”

Haar ogen gleden naar buiten, ergens in de verte.

“Singapore is rijk. De mensen werken, kopen dure spullen en leven hun succesvolle leventje in hun kleine landje.”

Ze roerde met het lepeltje in haar koffie, waar geen melk en geen suiker inzaten.

“Het werkte niet. We waren partners, maar geen geliefden. Broer en zus. En met je broer probeer je alles goedschiks te regelen. Dat is gelukt. Bijna zakelijk zijn we uit elkaar gegaan. We hadden niet eens verdriet. En zo is het met Singapore ook gegaan. Zestien jaar, maar het is nooit mijn stad geworden.”

“Ik was bijna 35. Mijn familie was alweer jarenlang terug, dus Nederland was een logische keus. Ik vond een baan bij Unicef. Geeft me heel veel voldoening.”

 

Stilte. Weer overbrugde ik een kwart-eeuw in mijn gedachten. Ik was in verwarring, wilde heel even terug naar 1999.

Ze raadde mijn gedachten.

“Het was de mooiste zomer van mijn leven, Erik”, fluisterde ze.

 

Eigenlijk moest ik naar huis. Morgenvroeg vertrekken en ik zou mijn nachtrust hard nodig hebben. Ik verontschuldigde me, liep naar de toiletten en belde Jessica.

“Waar blijf je nou, schat”, vroeg ze. “In dat hondenweer.”

“Even de espressobar binnengelopen, Jes,” antwoordde ik, in ieder geval geen leugen vertellend. Later zou ik haar ‘eerlijk’ vertellen dat ik daar met een vroegere schoolvriendin had koffiegedronken. Of zou ik ‘klasgenote’ zeggen? Ik wilde Jessica niet kwetsen.

“Wacht maar tot het droog is, schat. Ik ga alvast naar bed. Tot zo...”

 

Vanuit de halfopen deur zag ik Anja met een servetje haar ogen deppen. Ik wilde haar niet in verlegenheid brengen en sloot de deur hoorbaar hard, voordat ik weer naar ons tafeltje toeliep.

Er vielen stiltes, waarin we ieder met onze eigen gedachten alleen waren. Gedachten hoe anders alles had kunnen lopen. Straks zouden we weer ieder onze eigen weg gaan. Misschien nog contact houden. Of misschien was het maar beter van niet.

Anja doorzag me. “Laten we niet bederven wat we samen gehad hebben, Erik. Het was zo mooi. Soms kan ik nog even wegzwijmelen. En dat zal ik altijd houden. Zolang ik nog zal leven.”

 

We wisten dat het tijd was. Buiten was daar het onvermijdelijke afscheid. Ze pakte mijn hand.

“Fijn om even met je gepraat te hebben, Erik. Het ga je goed.” Een zachte glimlach. Zacht, maar toch ook iets onpeilbaars.

“Jij ook, Anja... het ga je goed... pas goed op jezelf.”

Ik streelde haar wang; veegde een traan weg. Ik herinnerde me mijn laatste woorden 24 jaar terug: “Heel veel geluk.” Iets weerhield me ervan om die woorden te herhalen.

Ik liep weg, draaide me nog één keer om. Ik zwaaide, Anja zwaaide zachtjes terug en ik liep de invallende schemering in.

 

8 - 22 juli 2023

Op vakantie kwam ik langzaam tot rust. Jessica was bezorgd. Ik beloofde dat ik voortaan meer rust zou nemen. Zon, zee en verrukkelijk eten deden de rest. We genoten met volle teugen.

De laatste avond namen we nog een afzakkertje op het hotelterras. In de avondschemering lag de zee er vredig bij. We kropen dicht tegen elkaar aan en genoten van de stilte.

Rond elven liepen we hand in hand terug. In onze hotelkamer namen we gepassioneerd afscheid van l’Estartit.

Een heerlijke vakantie, waren mijn laatste gedachten, terwijl ik de zilte zeelucht uit Jessica’s haar opsnoof.

Juni 1999

In het vijfde jaar werden we klasgenoten. Met haar weerbarstige bos lichtblond krullend haar vond ik haar meteen leuk.

Tijdens Creatieve Vorming sneed ze zich in haar hand met een radeermes. Iemand gilde ijselijk. Daarna doodse stilte, als in een stopgezette film. Zelf keek ze alleen maar naar haar hand, waar het bloed uitgutste, haar gezicht lijkbleek. Ik rukte de verbandkast leeg en begon bloed te deppen. Op EHBO oefenden we met nepwonden, maar dit was zo afschuwelijk echt. Het lukte me om een drukverband aan te leggen. “Een auto!” schreeuwde ik. “We moeten naar een dokter!” Meneer Meyer, onze leraar wiskunde, kwam voorrijden. Ik leidde Anja naar de achterbank, ging naast haar zitten en we vertrokken naar de EHBO-post.

Zachtjes begon ze te huilen. Ik wist me geen raad. Troosten? Een arm om haar heenslaan? Zoals gewoonlijk had ik geen tekst.

Ik vond een pakje tissues en veegde stuntelig haar tranen van haar wangen.

“Dankjewel,” zei ze zacht snikkend. Door haar betraande ogen heen zag ik een flauwe glimlach. Met haar goede hand pakte ze de mijne.

 

Na een uur was de wond gehecht. Ik had meneer Meyer ervan kunnen overtuigen dat we het verder wel zouden redden. Een taxi om Anja thuis te brengen leek me een mooie investering.

Weer zaten we op de achterbank. Koortsachtig zocht ik naar woorden.

“Gaat het?” was alles wat ik uit kon brengen.

“Hou me vast, Erik… alsjeblieft…”

 

Juli-augustus 1999

Die zomervakantie waren we onafscheidelijk. Vaak fietsten we door de omgeving of zwierven urenlang over de heide, genietend van de lange zomer.

Op een vrijdagavond lagen we op een stil plekje aan het water loom in het gras, hand in hand, te genieten van de invallende duisternis.

“Ik moet je wat vertellen, Erik,” zei ze plotseling.

Ik richtte me half op en keek haar vragend aan.

“Ik ga verhuizen, Erik. Nog drie weken.” Ik zag dat haar ogen vochtig werden.

“Naar Singapore.”

 

De daaropvolgende weken waren we bij elkaar, wanneer we maar konden. Het leek wel of we alles uit die laatste weken wilden halen. Er niet aan denken, dat deze zomervakantie ooit zou aflopen.

Drie weken gingen voorbij. Het was een zoele zaterdagavond op ons favoriete plekje aan het water. Terwijl de zon onderging, zaten we tegen elkaar aan, het laatste restje van een meegebrachte fles wijn opdrinkend.

Deze keer was de stilte anders. Een stilte die verried dat we allebei aan hetzelfde dachten. Komende maandag. Het aftellen was begonnen.

Ik draaide me naar haar toe, pakte haar vast aan haar beide armen en wilde het eruit gooien: hoe verschrikkelijk ik het vond dat ze ging. Ze legde haar wijsvinger op mijn lippen. “Nee Erik... niet doen... asjeblieft niet...”

Ik zag haar ogen vochtig worden, maar ze huilde niet. Ze drukte zich tegen me aan. 

“Erik...” fluisterde ze in mijn oor. “Ik wil iets met je delen, Erik... Ik wil je nooit meer vergeten...”

Ik keek in het diepste van haar ogen. Haar lippen gingen wat van elkaar, nauwelijks zichtbaar.

“Erik...” fluisterde ze. “Kom bij me...”

 

Ik lag op mijn rug, mijn arm rond Anja geslagen. Ze lag dicht tegen me aan, haar warme huid tegen de mijne, haar hoofd op mijn schouder. Het was bijna donker. Op het water het gekwaak van een laatste eend. Verder doodse stilte.

Ik luisterde naar Anja’s regelmatige ademhaling, wenste dat ik de tijd kon stilzetten.

“Ben je gelukkig, Erik?” hoorde ik Anja fluisteren.

“Heel gelukkig.” Ik streelde haar krullen.

“Ik ook, Erik... ik ben nog nooit zo gelukkig geweest.”

 

De volgende dag was het zondag, de dag voor het vertrek. Nadat we die avond nog een tijdje bij haar thuis hadden doorgebracht, was het tijd voor afscheid. Anja liep met me mee de achtertuin in, waar mijn fiets stond. Ze keek me aan, haar ogen vochtig. Ze pakte mijn hand en hield die nog even vast.

“Vaarwel, Erik. Het ga je goed.” Een zachte glimlach.

“Jij ook, Anja... het ga je goed... pas goed op jezelf”, was alles wat ik nog kon zeggen. Ze zoende me zacht op mijn mond.

Ik streelde haar wang, veegde een traan weg.

“Goede reis... en... heel veel geluk...”

Ik stapte op mijn fiets, een laatste omhelzing. Toen reed ik weg, de invallende schemering in.

 

10 September 2023

Het was een lome vrijdag. In het park naast mijn kantoor zat ik op een bankje van mijn lunchtijd te genieten, toen er een vrouw bij me bleef stilstaan. Haar fletse ogen gaven haar een triest voorkomen. Haar handen in elkaar verstrengeld. Ze had het moeilijk, op dat moment.

“Neemt u me niet kwalijk... mijnheer Molenkamp?”

Ik aarzelde even en knikte bevestigend.

“Vindt u het goed dat ik even ga zitten?”

Ik voelde mijn keel droog worden. Met mijn hand wees ik op de lege plaats.

“Mijnheer Molenkamp... ik ben Trudy Veldhuizen...

... een zus van Anja.”

 

Ik kon geen woord uitbrengen. Ik voelde het bloed door mijn slapen gutsen. Een zus van Anja. En ze kwam me iets ergs vertellen. Ik zag het aan haar houding. Ik hoorde het aan haar stem, al had ik haar nooit eerder ontmoet.

“Mijnheer Molenkamp...”

“Zeg maar Erik.”

“Ik val maar meteen met de deur in huis… Erik…” Ze pauzeerde even en keek me toen recht aan.

 

“Anja is ziek.”

 

Ik bleef kalm. Ik wilde alles uit haar schudden, maar ik hield me in.

“Wat is er met haar?” fluisterde ik, te hees om te praten.

Trudy wendde haar ogen af.

“Ze heeft nog een paar weken. Een of twee maanden, misschien.” Stilte.

“Ze gaat dood, Erik.”

 

Wezenloos zaten we naast elkaar, een vreemde dissonant in het zonnige park. Een traan rolde over Trudy’s wang. Ik durfde haar niet te vragen wat ze mankeerde, wist wellicht het antwoord al. Wat voor ziekte heeft een jonge vrouw die nog maar een of twee maanden heeft te leven?

Terwijl Trudy voor zich uit bleef kijken, zei ze het opeens, haar stem vlak en afgemeten.

“Maagkanker.”

Anja had het eerst niet willen geloven, maar had het gewoon moeten aanvaarden. Ze had er niet aan willen toegeven, was zelfs nog gezonder gaan leven om nog maar een kans te hebben. Tevergeefs.

 

Ik dacht terug aan de blik in Anja’s ogen, een aantal maanden geleden. Het alsmaar staren in de verte, toen we in het de espressobar zaten.

Met een schok herinnerde ik me wat ze die avond zei:

“Laten we niet bederven wat we samen gehad hebben, Erik. Het was zo mooi. Soms kan ik nog even wegzwijmelen. En dat zal ik altijd houden. Zolang ik nog zal leven.”

Zolang ik nog zal leven. Niet: ‘zolang ik zal leven’, maar: zolang ik nog zal leven. Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Ze had geweten dat ze dodelijk ziek was en desondanks onze jeugdherinneringen op zitten halen. Ik had het gevoel dat ik tegen de grond zou gaan.

 

Trudy stootte me aan. “Voel je je wel goed, Erik? Je ziet spierwit.”

“Ja... het gaat wel,” antwoordde ik terwijl ik weer terugkwam in de werkelijkheid.

“Sorry. Ik wilde je niet van streek maken. Het is geen toeval dat ik je hier tref, Erik. Ik heb je bij je kantoor opgewacht, ben toen achter je aangelopen. Ik heb hierover lang met Anja gepraat. Het is haar wens dat ik je heb opgezocht.”

Ze pakte een enveloppe uit haar tasje en gaf hem aan mij.

”Van Anja. Ze heeft me over jullie verteld, Erik. Ongeveer een maand geleden. En ze vroeg me...”

“Ik wil naar haar toe!” viel ik haar in de rede.

Trudy schudde langzaam haar hoofd.

“Sorry, Erik. Ik heb Anja moeten bezweren dat ik niet zou zeggen waar ze is.” Ze had zich niet meer in bedwang en begon nu te huilen. Ik pakte haar arm en probeerde haar wat te troosten. Zelf was ik nog steeds als verdoofd.

 

“Sorry Erik... ik moet echt gaan”, fluisterde ze na een paar minuten. Ze stond op en liep terug, in de richting van de weg, mij achterlatend met een enveloppe en duizend vragen.

In de verte zag ik haar rennen voor een bus die net aankwam. Ze stapte in, en de bus reed weg. Zelf liep ik langzaam terug naar kantoor.

 

Op kantoor aangekomen, sloot ik de deur van mijn kamer achter me en ging zitten. Met trillende vingers maakte ik de enveloppe open. Ik zakte weg uit de werkelijkheid, toen ik haar brief las.


Mijn dierbare Erik,

Heel lang heb ik nagedacht voordat ik je deze brief schreef. Nu je deze brief hebt ontvangen, heb je van Trudy gehoord dat ik ziek ben.

Nadat we elkaar afgelopen juni ontmoetten, viel het me moeilijk om een beslissing te nemen. Wat was het beste? Als oude vrienden uit elkaar gaan... een vaarwel... onze goede herinneringen bewaren? Of open kaart spelen, je de waarheid vertellen, waarmee ik je misschien veel pijn zou doen?

Ik heb nooit veel opgehad met voorbestemming, maar het is vreemd hoe anders je tegen de dingen aan gaat kijken als je leven zo ingrijpend verandert. Onze laatste ontmoeting had misschien wel een reden. Misschien om afscheid van je te nemen?

Ik kon het afgelopen juli niet over mijn hart verkrijgen om het je te vertellen, maar ik had er geen vrede mee. Had je evengoed niet iets in de gaten? En stel je voor, dat je het later van iemand anders had moeten horen.

Nu ik deze brief schrijf, weet ik dat dit de juiste beslissing is, Erik. Je hebt er recht op, te weten wat er met mij gebeurt. Als jij er geen recht op zou hebben, wie dan wel?

Ik wens je alle geluk in je verdere leven, Erik. Je verdient het als geen ander.

Het ga je goed,

Anja.

31 december 2023

Op kantoor is het traditiegetrouw een uitgelaten stemming geweest. Gewerkt hebben we nauwelijks. Vooral koffiegedronken en oliebollen gegeten. On-line heb ik het vuurwerk zien afgaan in Sydney en Tokio. Om drie uur hebben de dag afgesloten met een bescheiden oudejaarsborrel. Iedereen wilde op tijd naar familie, vrienden, of de kroeg.

***

Vier uur. Ik vertrek als laatste. Ik kijk nog een keer het donkere kantoor in en activeer het alarm. Een auto rijdt luid toeterend het parkeerterrein af. Daarna doodse stilte. Een golf van melancholie trekt door me heen.

Ik rijd het parkeerterrein af, de schemering in. Op de radio klinkt een nostalgische oudejaarsmelodie. Ik wil nog even niet naar huis.

In plaats van rechtsaf te slaan, rijd ik rechtdoor. Na 10 minuten draai ik de parkeerplaats op, stap uit en ga lopend verder. Het grind knerpt onder mijn schoenen. Het wordt nu snel donker. Ik duik dieper in mijn jas. De wasem van mijn adem lost op in de windstille avondlucht.

 

Ik ga op het bankje zitten en staar naar het opschrift. ‘Anja Veldhuizen. 28 mei 1981 – 14 november 2023.’ Eenvoudig, zoals ze waarschijnlijk zelf heeft gewild.

Ik sluit mijn ogen. Terwijl de kilte van de avond via mijn ledematen naar mijn borstkas trekt, speelt zich in mijn hoofd het warmste moment van mijn leven af.

Het is donker geworden. De kou heeft bezit van me genomen. Het is tijd om te gaan. Ik ga mijn familie een onvergetelijke oudejaarsavond bezorgen. Als een oprecht liefhebbende echtgenoot, zoon, schoonzoon en vader.

Ik loop naar mijn auto en start de motor. Als ik langzaam wegrijd en het grind onder mijn banden knerpt, begint de verwarming warme lucht te blazen en mijn voeten te verwarmen.

 

Op weg naar huis. Op weg naar 2024.

Previous
Previous

Hello Kitty! Vette fiets!

Next
Next

Aan het graf van mijn ouders